Artikel 3.1 – De arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt op basis van de in de CAO opgenomen modelovereenkomst schriftelijk aangegaan en gewijzigd en wordt in tweevoud opgemaakt. De modelovereenkomst is niet van toepassing voor de kraamverzorgende in opleiding.
2. Minimaal een week voor je indiensttreding ontvang je van je werkgever:
- twee door je werkgever ondertekende exemplaren van de arbeidsovereenkomst. Nadat je deze hebt ondertekend, ontvangt je werkgever een exemplaar retour;
- een schriftelijk of digitaal exemplaar van de ondernemingsovereenkomst als bedoeld in artikel 12.4.
3. Je werkgever houdt je op de hoogte van (tussentijdse) wijzigingen in de CAO en de ondernemingsovereenkomst.
Artikel 3.2 – Einde van de arbeidsovereenkomst
Automatisch einde
1. Naast de bepalingen die in het Burgerlijk Wetboek Boek 7 over het einde van je arbeidsovereenkomst zijn aangegeven, eindigt je arbeidsovereenkomst van rechtswege op de dag waarop je de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Opzegging
2. In geval van opzegging (of tussentijdse opzegging als dit in je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen) gelden de wettelijke opzegtermijnen zoals opgenomen in artikel 7:672 lid 1 BW.
3. Als je met je werkgever een langere opzegtermijn bent overeengekomen dan de wettelijke opzegtermijn en deze opzegtermijn is niet langer dan drie maanden, dan geldt voor je werkgever dezelfde opzegtermijn. Als je met je werkgever een langere opzegtermijn dan drie maanden bent overeengekomen, dan geldt voor je werkgever het dubbele van deze opzegtermijn.
Artikel 3.3 – Arbeidsovereenkomst na AOW-gerechtigde leeftijd
AOW-gerechtigde leeftijd
1. Als je de AOW-gerechtigde leeftijd hebt bereikt, kan een arbeidsovereenkomst met je worden aangegaan voor bepaalde tijd conform artikel 7:668a Burgerlijk Wetboek of voor onbepaalde tijd. De CAO Kraamzorg is dan op jouw arbeidsovereenkomst van toepassing behoudens de bepalingen in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Stb. 2015, nr. 376) die van de CAO Kraamzorg afwijken.
Artikel 3.4 – Uitkering bij overlijden
Overlijdensuitkering
- Ingeval de werknemer overlijdt verstrekt de werkgever een overlijdensuitkering aan:
- de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, en bij het ontbreken van deze aan
- zijn minderjarige kinderen, en bij het ontbreken van hen aan
- degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag.
- Indien de overleden werknemer geen nabestaanden heeft zoals bedoeld in artikel 7:674 Burgerlijk Wetboek en genoemd in lid 1, kan de werkgever de uitkering of een gedeelte daarvan doen toekomen aan de persoon of de personen die daarvoor naar het oordeel van de werkgever op grond van billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt/komen.
- In aanvulling op artikel 7:674 Burgerlijk Wetboek wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd op basis van het laatstgenoten salaris van de werknemer over de periode vanaf de dag na het overlijden tot en met de laatste dag van de derde maand na die waarin het overlijden plaatsvond.
- De overlijdensuitkering wordt belasting- en premievrij uitbetaald met uitzondering van het salaris over de maand van overlijden.
- De overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkering in verband met overlijden die op grond van de sociale verzekeringswetten wordt toegekend.
Artikel 3.5 – Op non-actiefstelling en schorsing
Als je werkgever je op non-actief stelt of schorst, behoud je je recht op salaris in deze periode. Conform artikel 7:628 Burgerlijk Wetboek.